Uitdagingen bij kwaliteitsnormen in het lab

Ilse Bos

Medische laboratoria moeten aan één of meerdere kwaliteitsnormen voldoen en behalen daarmee hun accreditatie(s). Welke uitdagingen komen labmedewerkers hierbij tegen, hoe behoud je een hoge kwaliteit en waar let een auditor op?

Elke medisch laborant wereldwijd heeft te maken met de kwaliteitsnorm NEN-EN-ISO 15189, bijzondere eisen voor kwaliteit en competentie, een 64-pagina’s tellend document. Deze norm draait om een kwaliteitsmanagementsysteem en beschrijft standaardisatie van labprocessen, inclusief pre-analytisch werk zoals de monsterafname en logistiek en postanalytische processen zoals de rapportage. Voor test- en kalibratielaboratoria is er de ISO/IEC 17025. Een geaccrediteerd lab mag het accreditatiemerk gebruiken waarmee voor de buitenwereld de kwaliteit van haar producten en diensten vaststaat.

Vereenvoudiging
‘Nederland is altijd koploper geweest in de totstandkoming van kwaliteitsnormen voor medische laboratoria’, zegt Patrick Corstiaans, directeur van Kerteza, advies- en trainingsbureau dat laboratoria begeleidt naar accreditatie en helpt bij norminterpretaties. ‘Wij vertegenwoordigen Nederland mee in de internationale normcommissie via de NEN en verzamelen feedback uit het veld om de ISO 15189 norm mede op te stellen. Dat gebeurt op internationaal niveau.’

Verder traint Kerteza ook de auditoren van de Raad voor Accreditatie (RvA) die in Nederland de accreditaties afgeeft. Ook was Corstiaans betrokken bij de Nederlandse vertaling van de norm via de NEN. ‘In 2022 volgt weer een nieuwe versie die duidelijker is en met minder details. De oorspronkelijke versie van 2012 is al eens vernieuwd. Het doel is continue vereenvoudiging van het kwaliteitsmanagementsysteem, zodat organisaties het zelf in kunnen vullen toegespitst op de lokale omstandigheden. Een laboratorium in Azië moet er net zo goed mee kunnen werken als een Westers lab.’

Wat er moet gebeuren om te voldoen aan de norm als geaccrediteerd lab, is bekend bij Eric Claas, moleculair medisch microbioloog en universitair hoofddocent bij het Leids Universitair Medisch Centrum. Op zijn medisch-diagnostisch laboratorium wordt regelmatig getoetst of ze nog aan de norm voldoen. ‘Een uitgebreide audit door de RvA gebeurt eens in de vier jaar, met vervolgens ieder jaar een controlebezoek. Om daar goed op voorbereid te zijn, voeren we zelf interne audits uit. Ons auditteam loopt alle onderdelen van de norm in duo’s langs zodat we alles na vier jaar hebben gehad.’

Claas geeft toe dat er wel eens wat misgaat in het lab, maar dat dit onderdeel is van het verbeterproces. Als iets structureel voorkomt, dient dat tot aanpassingen in de procedure te leiden. ‘Veel is nog steeds mensenwerk, dus een verkeerde invoer van data of een verkeerde uitslag komen wel eens voor. Door deze afwijkingen te melden, kunnen we ontdekken of iets vaker voorkomt en daarvoor een verbetervoorstel maken.’

Scope-element
Een laboratorium vraagt accreditatie aan voor elk scope-element dat het uitvoert. Claas: ‘Vorig jaar hebben we een nieuw scope-element opgevoerd voor identificatie en typering via next generation sequencing. Die zijn geaccordeerd, zodat we deze nieuwe technieken onder accreditatie kunnen gebruiken. Wij passen in het lab nog relatief veel Lab-Developed tests (LDT) toe. Die zijn uitgebreid gevalideerd, zoals geëist wordt in de ISO 15189 norm, en we zetten ze in voor patiëntendiagnostiek. Verder gebruiken we ook commerciële CE-IVD testen, die uitgebreid door de fabrikanten zijn gevalideerd en waar wij nog een beperkte verificatie voor moeten doen. We hoeven alleen aan te tonen dat wij dezelfde resultaten behalen als door de fabrikant beoogd is. Uiteraard moeten we alles goed documenteren en dat allemaal naast het normale werk. De tijd is dus beperkt om alle administratieve processen op orde te krijgen, daar ligt wel een uitdaging.’

RvA-controles
‘Om de zoveel jaar wordt elke norm aangepast en geactualiseerd’, weet Bert Niesters, teamleider en vakdeskundige van de Raad voor Accreditatie en hoogleraar Medische Microbiologie bij het Universitair Medisch Centrum Groningen. Als freelance auditor controleert Niesters of medische (test)laboratoria buiten zijn eigen vakgebied aan de gestelde eisen voldoen. ‘Dat kunnen dus pathologische of klinisch chemische laboratoria zijn, maar geen medische microbiologie. De eerste keer volgt een grote audit van twee dagen waarna bij een akkoord een lab officieel geaccrediteerd is.’

Niesters benadrukt dat het voor een laboratorium vooral belangrijk is alles goed en correct vast te leggen. ‘We hebben liever een ‘waardeloos’ lab dat alles op schrift heeft, dan dat je zegt over state-of-the-art faciliteiten te beschikken maar het niet aan kunt tonen. Het gaat dus continu om de conformiteit waar we naar op zoek zijn, ofwel: beschrijf je wat je doet en doe je wat je opschrijft?’ Als dat voor een onderdeel in de norm niet zo is, moet het laboratorium binnen zes of twaalf weken met een voorstel komen ter verbetering. ‘Als het dan wel voldoet, geven we alsnog een operationeel akkoord af. Het komt zelden voor, maar als ik het niet vertrouw, ga ik uiteraard langs.’

Teveel details
Voor zijn eigen onderzoeksgebied vindt Claas de ISO 15189 soms te ver gaan. ‘Het kwaliteitsdenken heeft onze diagnostiek enorm verbeterd. Alleen zijn we nu op een punt gekomen dat het soms teveel om details gaat. Er zijn normeisen die voor bijvoorbeeld klinische chemie hoogst relevant zijn, maar minder voor microbiologie. Metrologische traceerbaarheid, om meetresultaten te kunnen vergelijken tussen laboratoria, kan ik simpelweg gewoon niet altijd goed bepalen bij een virus- of bacteriedetectie.’

In de nieuwe versie is risicogebaseerd denken belangrijker, benadrukken zowel Niesters als Corstiaans. Niesters: ‘Vooruitdenken is nodig, beginnend met de grootste risico’s zoals ICT-problemen of stroomuitval. Wat je dan precies doet, hoe groot de risico’s zijn en hoe vaak ze voorkomen moet in detail zijn uitgewerkt. In de nieuwe versie van de ISO 15189 die eraan komt in 2022 wordt dit nog belangrijker.’ Corstiaans voegt toe: ‘De resultaten van je risicoanalyse moeten dan als input dienen om processen in te richten en tegelijk om het kwaliteitsmanagementsysteem te verbeteren.’ Kortom, als je kwaliteit en risicomanagement als last ziet, ben je eigenlijk verloren, besluit Niesters.

Claas ziet risicomanagement niet als last, maar wel als een grote uitdaging om het in de dagelijkse praktijk door te voeren. ‘We zoeken voortdurend naar zwakke punten in onze logistiek om het werkproces te verbeteren en voeren daarvoor een risico-inventarisatie en -evaluatie uit. Bij elke stap in het proces bekijken we dan wat het risico is dat er iets fout gaat. Op basis van de frequentie, de ernst van de fout en hoe eenvoudig die te detecteren is, komen we tot een risicogetal dat aangeeft of we het direct moeten aanpakken of niet. Bij kleine risico’s besluiten we vaak niets te doen.’

Personeel
Het personeel van Claas ervaart dat risicomanagement in de uitvoering weleens onder druk staat. Claas: ‘Een van de grootste uitdagingen is om het hele personeel mee te krijgen in het kwaliteitsdenken. Het blijft persoonsgebonden, de ene persoon toont meer betrokkenheid dan de andere. Zeker als je kijkt naar meldingen maken. Als dat geen prioriteit heeft belemmert dit het verbeterproces. Eerlijk gezegd, zeker in drukke tijden, melden labmedewerkers kleine incidenten niet altijd, de grote gelukkig wel.

Corstiaans ziet deze uitdaging van het labmanagement veel terug. ‘Wij geven altijd als tip mee om kwaliteitsdenken te integreren in het dagelijkse labwerk. Dat is een geleidelijk proces van cultuurverandering. Vergelijk het met de kwaliteitscontroles die analisten continu uitvoeren na elke handeling. Die zijn zo verweven met het dagelijkse werk dat personeel het niet meer als extra ballast ziet.’ Ook raadt hij te uitgebreide en te gedetailleerde labprotocollen af. ‘Dat zijn vaak draken van documenten en beschrijven bijvoorbeeld letterlijk hoe je moet pipetteren, terwijl je er vanuit mag gaan dat een gediplomeerd analist dat wel weet.’

Corstiaans ervaart ook dat organisaties worstelen met de vertaling van kwaliteitsnormen naar de dagelijkse praktijk. ‘Wij zien dat veel organisaties labprocessen te moeilijk maken om te voldoen aan kwaliteitsnormen. Dat komt doordat ze soms te weinig bandbreedte geven aan het proces. Verder is de norminterpretatie binnen de eigen context van de organisatie heel belangrijk: niet elke uitwerking geldt in elke organisatie, dat is echt maatwerk. Kortom, als je deze twee zaken als labmanager goed oppakt, ben je al een heel eind.’

Dit artikel is geplaatst in de special laboratoriumtechnologie van C2W 9 - 17 september 2021.

Nieuws over wetenschap

door Ilse Bos 20 maart 2025
Wat doet overmatig beeldschermgebruik met de ontwikkeling van jonge kinderen? Is er een grens aan te wijzen vanaf wanneer het schadelijk is? Vragen waar menig ouder met jonge kinderen zich over buigt. Het is een omstreden onderwerp waar nog veel onderzoek naar gedaan moet worden. Toch zijn er wel enkele, zorgwekkende inzichten. Of het nu om de TV, een tablet, laptop of telefoon gaat, ook jonge kinderen kijken steeds meer schermen, alleen of samen met hun ouders. Tegelijkertijd maken jeugdartsen zich met name zorgen over de blootstelling van jonge kinderen aan ‘dichtbijschermen’, zoals smartphones en tablets. Steeds vaker moeten zij kinderen doorverwijzen naar de oogspecialist, omdat er twijfels zijn over het zicht en het kind mogelijk bijziendheid ontwikkelt. Ondanks dat enkele onderzoeken over positieve effecten spreken, zijn er ook steeds meer aanwijzingen dat overmatig beeldschermgebruik negatieve gevolgen kan hebben voor de ontwikkeling van jonge kinderen, zoals de taalontwikkeling, het vermogen om aandacht vast te houden en de sociale vaardigheden. Bovendien lijken steeds meer kinderen bijziend te worden en op jonge leeftijd een bril nodig te hebben.  Toename beeldschermgebruik In Nederland brengen jonge kinderen (van 9 maanden tot en met 6 jaar) dagelijks gemiddeld 1 uur en 51 minuten door met digitale media, blijkt uit gegevens van 900 huishoudens die meededen aan het Iene Miene Media-onderzoek van Netwerk Mediawijsheid, waar onder andere Hogeschool Windesheim en het Trimbos-instuut bij zijn aangesloten. Zelfs baby’s (tussen 9 maanden tot 1 jaar oud) besteden gemiddeld al anderhalf uur per dag aan digitale media . Ze kijken filmpjes, spelen spelletjes, (video)bellen, of luisteren naar verhaaltjes. Peter Nikken, lector jeugd en media bij Windesheim Hogeschool, heeft deze cijfers vergeleken met ruim 30 jaar terug. ´In 1988 keek het gemiddelde kind tussen 3 en 5 jaar zo´n 40 minuten televisie per dag. De schermtijd is sindsdien dus bijna verdrievoudigd.’ En dat is, door de komst van mobiele telefoons, tablets en laptops in de Nederlandse huishoudens, ook weer niet zo verrassend. Voordelen Vanaf de leeftijd van 2 jaar kunnen kinderen daadwerkelijk wat leren van het kijken naar filmpjes. Veel filmpjes zijn leerzaam: vooral slow-tv, zoals TikTak of het nostalgische Sesamstraat. ´Educatieve televisieprogramma’s, als Dora, Sesamstraat of het Zandkasteel, kunnen een positieve invloed hebben op de cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen van 2 tot 6 jaar. Met name kinderen met een achterstand of met een beperkte opvoedomgeving kunnen baat hebben bij meer kwalitatief hoogstaande educatieve programma’s of filmpjes´, is te lezen in de door jeugdartsen opgestelde factsheet ´beeldschermgebruik van dichtbij´ . Ouders worden er relaxter van en dat komt wellicht de opvoeding ten goede. Bovendien pikken veel kinderen de Engelse taal snel op. Hoewel er enkele onderzoeken wel van deze voordelen spreken, zijn er tegelijkertijd ook veel aanwijzingen dat deze schermtijd ten koste gaat van de ontwikkeling van andere, belangrijke vaardigheden. Interactie-momenten Voor een gezonde, sociale ontwikkeling is het belangrijk dat kinderen voldoende interactie hebben met andere mensen, vooral in de eerste levensjaren. Schermen kunnen deze interactie niet volledig vervangen, zeggen experts. Een grootschalig onderzoek in Australië keek naar de gevolgen van schermgebruik op de taalontwikkeling van jonge kinderen. De Australiërs volgden 222 huishoudens voor twee jaar lang en maakten daarvoor audio-opnames per halfjaar. De schermtijd werd per gezin bijgehouden, net als de sociale contacten met ouders en andere mensen. Wat bleek: Voor elke minuut dat er een scherm aanstond, sprak een kind vijf woorden minder uit en hoorde het zeven woorden minder van een volwassene die in dezelfde ruimte aanwezig was. Ook liep een kind bij elke minuut schermtijd een ouder-kind interactie mis. De aandacht is dus simpelweg ergens anders, en dat lijkt gevolgen te hebben voor de taalontwikkeling en sociale interacties. Bijziendheid Redacteur psyche & brein Kaya Bouma van de Volkskrant stipte in de podcastreeks ´Ondertussen in de kosmos´ over ´schermzombies´ op 25 november 2024 een andere, grote zorg aan onder wetenschappers. Steeds meer kinderen lijken op vroege leeftijd bijziend te worden. Volgens het Oogfonds hebben 50% van de jongeren in Nederland er last van. De oogbol wordt dan langer en de lichtstralen die het oog binnenvallen komen te snel samen door de sterke brekingsindex. Het brandpunt ligt dan vóór het netvlies. Ook in andere landen zien onderzoekers meer kinderen met deze bijziendheid, ofwel myopie genoemd. Myopie is de snelst toenemende oogafwijking wereldwijd. Vooral in Azië is het probleem groot: 90% van de tieners en jongeren heeft een myopie die gecorrigeerd moet worden. Sommige wetenschappers spreken zelfs van een komende ´myopie epidemie´. Is de oorzaak van myopie dan uitsluitend het beeldschermgebruik? Vermoedelijk komt dit ook doordat steeds minder kinderen buitenspelen. Een Engelse onderzoek laat zien dat in 2022 slechts 27 procent van de kinderen regelmatig buiten speelde. Twee generaties terug, van de babyboomers, was dat nog zo´n 80 procent . Zonlicht beschermt kinderoog Zonlicht beschermt het oog namelijk tegen het ontwikkelen van bijziendheid. Want door contact met zonlicht komt de neurotransmitter dopamine vrij in het netvlies en de hersenen, wat de normale vorm van het netvlies in standhoudt. Vitamine D, dat het lichaam aanmaakt zodra het in contact komt met zonlicht, zorgt voor versterking van de oogweefsels en een goede traanafgifte. "Voor jongere kinderen van wie de ogen nog in ontwikkeling zijn, helpt tijd doorbrengen in de buitenlucht om overmatige verlenging van de oogbol te voorkomen", zegt de Amerikaanse oogchirurg Chase Ludwig van de Californische Stanford University. Uit grootschalig Chinees literatuuronderzoek bleek verder dat een uur buitenspelen per dag het risico op myopie verlaagde met 45% . Oefenmomenten Kaya Bouma benadrukt in de Volkskrant podcast dat genoeg ´oefenmomenten´ voor het oog van belang zijn om bijziendheid te voorkomen. Het oog krijgt pas rust met ver weg kijken, dus nog een reden waarom naar buiten gaan helpt. De leefstijlregel van het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid is ´20-20-2´, bij elke 20 minuten dichtbij kijken is het aan te raden het oog rust te geven met 20 seconden ver weg kijken. Overigens geldt dit dus ook bij een boek lezen. De laatste 2 staat voor 2 uur buitenspelen per dag, onafhankelijk van het aantal uren schermtijd. Het is belangrijk om de regel toe te passen vanaf jonge leeftijd tot ongeveer 25 jaar, omdat het oog in die periode groeit, aldus het Oogfonds. Geen schermtijd onder 2 jaar Door de toegenomen bijziendheid hebben steeds meer kinderen al op jonge leeftijd een bril nodig. Maar een bril of contactlenzen lossen dit probleem niet altijd op, vooral niet op de lange termijn, zegt het Oogfonds. Doordat het oog te lang groeit kunnen er op latere leeftijd ernstige oogaandoeningen ontstaan, zoals macula degeneratie of mogelijk zelfs blindheid. Jeugdartsen wijzen ouders daarom ook op de richtlijn van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO): tot 2 jaar zo min mogelijk schermtijd en tot 5 jaar maximaal 1 uur per dag. In de praktijk wordt deze richtlijn dus te weinig aangehouden door ouders, met alle gevolgen van dien. Uit onderzoek onder jonge ouders in Den Haag, op initiatief van een jeugdarts in samenwerking met GGD Haaglanden , blijkt dat ongeveer een op de vier ouders van een baby of dreumes (0 tot 2 jaar) desgevraagd wist wat de geadviseerde schermtijd was voor hun kind. Maar bijna 80 procent van de ouders van jonge kinderen zei ook niet te weten wat de negatieve gevolgen van schermtijd zouden kunnen zijn. Dat is een zorgwekkende conclusie. Oplossing: landelijke richtlijn? De vraag is dus hoe de negatieve gevolgen van teveel schermtijd moeten worden aangepakt. De Zweedse en Franse overheid hebben afgelopen jaar een advies afgegeven over beeldschermgebruik bij kinderen. In Zweden geldt nu het advies aan jonge ouders: geen schermtijd tot 2 jaar en tieners mogen maximaal 3 uur schermtijd per dag. In Frankrijk raadt een door president Macron ingestelde commissie wetenschappers zelfs tot 3 jaar alle beeldschermen af. In Nederland ontbreken landelijke richtlijnen over beeldschermgebruik bij kinderen. Staatssecretaris Karremans van Jeugd, Preventie en Sport overweegt om ‘waar nodig richtlijnen en adviezen aan te scherpen en op te stellen over gezond schermgebruik’, was te lezen in een artikel van de Volkskrant op 21 november 2024 . Hij wacht eerst de uitkomsten van twee onderzoeken rondom dit onderwerp af. Dit artikel verscheen op 19 maart 2025 in het Technisch Weekblad , in printvorm en online.
door Ilse Bos 6 maart 2025
Er is nog weinig bekend over mogelijke veranderingen in de hersenen van ME/CVS-patiënten. Onderzoek hiernaar is lastig omdat hersenweefsel van mensen met ME/CVS moeilijk toegankelijk is. De Nederlandse Hersenbank zet een donorprogramma op om onderzoek naar de stressreactie in hersencellen bij ME/CVS mogelijk te maken. De ME in ME/CVS, Myalgische Encefalomyelitis, staat voor het 'met spierpijn (myalgie) gepaard gaande ontsteking van het ruggenmerg (myelitis) en/of de hersenen'. Er is echter nog weinig bekend over veranderingen in de hersenen van ME/CVS-patiënten. Daar willen prof. Inge Huitinga en dr. Felipe Correa da Silva van de Universiteit van Amsterdam verandering in brengen. 'We weten nog weinig over wat er gebeurt in de hersenen van ME/CVS patiënten omdat het lastig is om aan hersenweefsel te komen van mensen met ME/CVS. Daarom hebben we vanuit de Nederlandse Hersenbank een donorprogramma opgezet om zo veel mogelijk ME/CVS patiënten te registreren die na hun overlijden hersenweefsel doneren voor wetenschappelijk onderzoek. We werken daarvoor intensief samen met ME/CVS-patiëntenverenigingen', aldus Huitinga. Hersendonorprogramma Om te weten te komen of veranderingen in de hersenen neurologische symptomen veroorzaken, gaan Huitinga en Correa da Silva het hersenweefsel in detail onderzoeken de komende vier jaar. Huitinga: 'We kijken naar veranderingen in het afweersysteem en afwijkende stressreacties in de hersenen. Ook is het energiemetabolisme in de hersenen mogelijk aangetast. Daarom gaan we in detail naar deze mechanismes kijken.' Door in een hersendonorprogramma hersenweefsel te verzamelen kan nader onderzoek worden gedaan. Dit leidt tot meer kennis over het mechanisme en mogelijk ontstaan van deze ziekte en kan daarmee helpen de diagnose en behandeling te verbeteren, wat relevant is voor patiënten, artsen en onderzoekers. 'Al eerder registreerden 19 mensen met ME/CVS zich als hersendonor bij de Nederlandse Hersenbank. Sinds de start van het onderzoeksproject in 2023, hebben we daar zo'n 22 nieuwe registraties bij gekregen. Met flyers, een website en artikelen in patiënten magazines willen we de aandacht voor het hersendonorprogramma vragen en zo meer donoren werven. Als meer dan 1.000 mensen met ME/CVS benaderd zijn, zou dit ongeveer 200 donorregistraties moeten opleveren. Want slechts 1 op de 5 mensen schrijft zich ook daadwerkelijk in als hersendonor, blijkt uit ervaring van de Nederlandse Hersenbank. Van 200 hersendonoren met ME/CVS zullen gemiddeld 5 personen per jaar komen te overlijden. Het is belangrijk dat we direct na overlijden toegang hebben tot het hersenweefsel om goed onderzoek te kunnen doen naar opgetreden veranderingen in de hersenen', zegt Huitinga. Energiefabrieken 'Het eerste onderzoek met hersenweefsel, van enkele donoren met ME/CVS, heeft inmiddels plaatsgevonden. We zien verschillen in vergelijking met gezonde hersendonoren. Ook zien we duidelijke veranderingen in hersengebieden die te maken hebben met de aansturing van stressreacties bij mensen met ME/CVS in vergelijking met gezonde hersendonoren. Dit zijn de eerste waarnemingen en we moeten deze nog bevestigen bij meer hersendonoren. Veranderingen in stressreacties kunnen hun weerslag hebben op de energiehuishouding in de cellen. Langdurige stress kan de functie van de energiefabrieken van de cel, de mitochondriën, aantasten. De energieproductie in de hersencel is dan verstoord. Terwijl deze energieproductie belangrijk is voor een goede werking van de zenuwen en de afweer in de hersenen. Om de mitochondriën in de cel te onderzoeken, moeten we het hersenweefsel op een bepaalde manier behandelen en voorbereiden om met een elektronenmicroscoop te kunnen bekijken met een hele hoge vergroting. Zodra we genoeg hersenweefsel tot onze beschikking hebben, kunnen we onderzoeken of de mitochondriën inderdaad zijn aangetast.' Neurologische biomarkers 'Door het hersenweefsel van donoren met ME/CVS te onderzoeken, hopen we meer kennis te krijgen over de oorzaak van hun neurologische symptomen. Mogelijk ontdekken we neurologische biomarkers die gerelateerd zijn aan de symptomen. De neurologische biomarkers zouden bij kunnen dragen aan het herkennen van de ziekte in een vroeg stadium en dus tot een betere diagnose kunnen leiden. Maar dat is nog wel een lange weg.' Ook gezonde hersendonoren nodig 'Om ons onderzoek goed uit te kunnen voeren, zijn wel meer hersendonoren nodig, ook van gezonde personen. Gezonde hersendonoren zijn net zo belangrijk voor het doen van goed onderzoek naar ME/CVS. Want ieder stukje hersenweefsel van een donor met ME/CVS moet worden vergeleken met eenzelfde stukje uit hetzelfde gebied van een donor zonder ME/CVS, anders weet je niet wat er verandert. De infrastructuur voor de Nederlandse Hersenbank is anders dan het landelijke donorregister voor transplantatie, daarom hebben we weinig hersenen van gezonde donoren. ' Erkenning van ME/CVS Beide onderzoekers benadrukken dat meer onderzoek naar ME/CVS als hersenziekte gewenst en hoognodig is. Correa da Silva: `Ik geloof dat ons onderzoek gaat bijdragen aan een betere diagnose van ME/CVS en daarom blijf ik gemotiveerd om hieraan te werken.´ Huitinga: `Als hoofd van de Nederlandse Hersenbank vond ik dat hier meer onderzoek naar gedaan moest worden, want de ziekte werd nog lang niet erkend. Tot nu toe zien we genoeg aanleiding om ME/CVS als hersenziekte te zien, dus ik had liever gewild dat we al veel eerder waren gestart met dit onderzoek naar veranderingen in de hersenen bij mensen met ME/CVS.´ Deze blog schreef ik voor opdrachtgever ZonMw als onderdeel van de blogreeks voor het onderzoeksprogramma ME/CVS. Dit was de laatste van de reeks, gepubliceerd in maart 2025 .
Meer publicaties